Adri ’t Hooft

1950–2018

Op 4 oktober overleed mijn vader. Dit is in grote lijnen wat ik voorlas bij de crematieplechtigheid 6 dagen later.

Toen mijn vader de afgelopen weken snel achteruit ging, bedacht ik dat ik nog eens een goed gesprek met hem wilde voeren. Misschien, zei ik tegen mezelf, moet ik hem interviewen.

Het is niet alsof ik mijn vader niet ken. Maar als ik aan hem denk zie ik vooral een opeenvolging van beelden: achter het stuur in zijn geliefde Volvo Amazone, vloekend bij het in elkaar zetten van een bureaustoel, op de bank met koffie met zoveel suiker dat je als de koffie op was suikerprut kon lepelen.

Ik ken mijn vader vooral van bijna 40 jaar samen zíjn, en misschien een beetje van de verhalen die hij vertelde, vaak over vroeger, maar het is niet alsof we lange diepe gesprekken voerden. Er is veel wat ik weet, maar nog veel meer wat ik niet weet.

Het mooie van een interview is dat je je kunt verstoppen achter je rol als journalist: vertel de mensen nu eens hoe het écht zit, meneer ’t Hooft. Dat je een vragenlijst kunt voorbereiden. Onschuldig kunt beginnen en dan opbouwen naar levensvragen. Dat het erbij hoort dat je je van de domme houdt en steeds om verduidelijking vraagt.

Misschien had hij het niet eens gewild, misschien zou het niet uit de verf zijn gekomen. Misschien zou er geen tijd meer voor zijn. Toch begon het idee van een interview te rijpen in mijn hoofd.

Maar elke keer dat ik mijn vader sprak was hij vermoeider en praatte hij moeilijker. Heel soms was er hoop dat zijn situatie misschien weer zou verbeteren. Op die momenten vulde ik mijn vragenlijstje aan. Bereidde ik me voor.

Hoe was het om in de jaren ’50 en ’60 naar school te gaan?

Wat wilde hij worden als hij later groot was?

Waarom had hij eigenlijk voor de fotografie gekozen? 

Die merken van hem, Coca-Cola, Canon, Camel, Volvo… waarom juist die, en waarom ging hij er zo prat op?

Ik was benieuwd waar de dingen vandaan kwamen die na afloop vanzelfsprekend leken.

Hoe dacht hij dat het zou zijn om kinderen te krijgen? En hoe was het om ze uiteindelijk te hebben? Als hij op de vraag wat hij voor zijn verjaardag wilde steevast antwoordde “lieve kindertjes”, hoeveel procent daarvan meende hij dan?

Vond hij ons een beetje gelukt? Hij zei nooit veel over trots of zo, maar je voelde wel dat hij het was, denk ik.

Hoe was dat met zijn kleinkinderen?

Hoe vond hij het eigenlijk om zijn ouders oud te zien worden en dood te zien gaan?

Hoe vond hij het om zelf oud te worden?

En: hij wist vanaf het begin dat hij net als iedereen een keer dood zou gaan. Wat vond hij daarvan toen hij jong was? En hoe veranderde dat toen het een actuele kwestie werd?

De vraag waarmee ik het interview had willen openen was de volgende: wat is eigenlijk je allereerste jeugdherinnering?

Míjn eerste jeugdherinnering van mijn vader is een foto. Foto’s zijn toch een soort nepherinneringen, chemisch verankerd in lichtgevoelig papier, die je als het ware van iemand kunt overnemen.

Het is een foto waarop mijn vader met zijn broer en zus in het zwembad is, ergens in Indonesië, waar het gezin vanaf kort na zijn geboorte woonde. Hij is droomachtig die foto, de jungle lonkend op de achtergrond, een symbool voor de paradijselijke jeugd in een tropisch land die mijn vader zich herinnerde, waar hij volgens mij eigenlijk altijd naar terug wilde.

Er is meer te zien op die foto. Mijn oom Theo en mijn tante Joke zwemmen, maar mijn vader zit op de rand, zijn benen opgetrokken, en hij kijkt een beetje angstig. Als enige wil hij niet het water in.

Ook dit is een symbool. Theo zwom, Theo die naar Australië emigreerde. En Joke zwom, Joke die met haar gezin onder andere op Curaçao woonde. En mijn vader, die zat op de rand, mijn vader die als enige niet het diepe in wilde, die als enige in Nederland bleef, en bijna 40 jaar voor dezelfde baas werkte.

Dit is die foto:

Toch anders dan ik me hem herinnerde, zoals dat gaat. Er is niets van een jungle te zien, er is sowieso weinig exotisch aan, het zou eigenlijk net zo goed een Nederlands zwembad kunnen zijn. Mijn oom en tante hebben zwembanden, dat was ik vergeten.

En mijn vader heeft zijn benen helemaal niet opgetrokken op het droge. Hij kijkt helemaal niet angstig, hij kijkt blíj. Als hij een afkeer van water had zie je dat niet aan deze foto. Het zou zomaar kunnen dat hij na dit poseermoment opstond, een duik nam, en verder zwom.

Dit is trouwens kort geleden in Thailand:

De gebroeders ’t Hooft dragen zwemvesten, maar zwemmen kunnen ze, en ze lijken het nog leuk te vinden ook.

Toen we de afgelopen dagen papa’s Dropbox-map doorzochten, vonden we een nog oudere foto, deze:

 Lekker vaag is hij, zoals het hoort bij een foto van een leeftijd waar maar een enkeling heldere beelden bij heeft.

Mijn vader werd 8 op de dag dat het gezin Indonesië verliet, de scheepskok had taart voor hem gemaakt. Joke was al een tiener, haar herinneringen aan die tijd zijn heel concreet. Theo herinnert zich minder, hij was 9, maar mijn vader? Volgens Theo herinnerde Adri zich “helemaal niets”. Behalve dan dat de taart op de boot niet lekker was geweest.

Begin dit jaar, in januari, ging papa terug naar Indonesië, en na afloop zei hij dat het er meteen vertrouwd was. Je hoort wel vaker dat mensen zich vooral de geur, de sfeer, het gevoel herinneren. Het is misschien makkelijker om je aan zo’n gevoel vast te houden dan aan iets concreets.

Ik had hem willen vragen nog eens over Indonesië te vertellen. Wist hij echt nog maar zo weinig?

Herinnerde hij zich de periode erna nog wel? Hoe had hij het gevonden om in dat natte koude land te komen wonen?

Vanaf dat punt wilde ik mijn vragen duwen in de richting van verwachtingen. Hoe had hij zijn leven voorgesteld toen hij opgroeide? Wat was er van die ideeën terechtgekomen? Was hij daar boos over, of tevreden? Had het hem verrast of juist niet?

Jaren terug vond ik een schrift op zolder, uit zijn jeugd waarschijnlijk, waarin politieke kreten stonden geschreven. Ongeduldige vragen over oorlog en vrede. Dierenwelzijn. Dat soort kwesties. Een preciezere beschrijving heb ik niet, want voor mij is dit ook een jeugdherinnering, en ik zou niet weten waar dat schrift nu zou moeten zijn.

Ik had hem ernaar willen vragen omdat ik wilde weten welke plek die grote kwesties hadden gekregen in dat grotendeels rustige gezinsleven van hem, en die grotendeels stabiele baan. Had hij nooit meer de behoefte om de wereld te veranderen, of in elk geval te bevragen?

Mijn vader was een tiener in de jaren ’60, een jongvolwassene in de jaren ’70, hij groeide op met ideeën van liefde en vrijheid, hij moet een easy rider geweest willen zijn. Hoe kwam de rest van zijn leven daar precies uit voort?

Als kind zie je je ouders als een soort superhelden, goden, onsterfelijke alleskunners. Maar dan blijk je op je 10de al beter dan zij in Super Mario. Willen ze ineens niet meer met elkaar verder. Blijken het heel gewone mensen met gebreken te zijn. Die uiteindelijk ziek en zwak worden, tot ze niets meer kunnen behalve liggen, en niet eens meer echt zijn.

Ik weet nog dat mijn vader bijna 20 jaar geleden een opdracht deed voor een kennis van me, en dat die kennis niet blij was met het geleverde werk. Het was voor het eerst dat ik stilstond bij het idee dat mijn vader misschien helemaal niet goed was in wat hij deed, of althans niet altijd, of niet voor iedereen.

Later hadden we het uitgebreider over zijn werk, over klussen die de mist in waren gegaan, over conflictsituaties waarin hij terecht was gekomen. De fout lag dan meestal bij de ander, wat ik een beetje verdacht vond.

Mensen hebben altijd gezegd dat ik zo op mijn vader lijk. Mijn buurjongetje noemde mijn vader laatst “de oude Niels”. Daarom vond ik het falen van mijn vader extra moeilijk. Alsof het ook iets zei over mij.

Hij was trouwens wél goed in zijn werk. Zijn oud-collega Peter van Mulken omschreef hem afgelopen zondag in een mailtje als “ervaren, betrokken, stabiel, degelijk, betrouwbaar, oplossingsgericht”. Dat herken ik: hij zorgde dat duidelijk was wat er moest gebeuren, begon dan ook meteen, en werkte noest door tot het af was.

Hij was ook degene die de fotodienst Biologie aan de Universiteit Leiden het digitale tijdperk in sleurde. Die zó blij was met de komst van de pc en van Photoshop, ook omdat hij daardoor geen doka meer hoefde te bouwen om zelfstandig opdrachten aan te kunnen nemen.

Hij was geen kunstenaar denk ik, maar wel een vakman. En hij was geen ondernemer. Daarnaast had hij paar keer gewoon pech. De digitale revolutie waarover hij zich verheugd had, zorgde er tegelijk voor dat mensen dachten dat ze ‘zelf wel even wat foto’s konden maken’, zeker in tijden van bezuinigingen. Dat kostte hem uiteindelijk zijn baan.

Daarna had hij een paar magere jaren met veel te weinig echt werk, met gesollicileur en rotbaantjes, tot hij eindelijk met pensioen kon, meer financiële ruimte kreeg en zijn tropische droom kon najagen.

Maar goed, dat had ik dus ook wel aan mijn vader willen vragen: in hoeverre vond hij nou dat ik op hem leek? Iedereen zei het, maar wat vond hij?

Nu zal ik het moeten doen met mijn eigen antwoord: natuurlijk lijk ik op hem, maar ik ben vooral ook mezelf.

Zelfs als ik dezelfde soort grapjes maak ben ik mezelf.

Zelfs als ik dezelfde soort flarden van liedjes zing.

Zelfs als ik dezelfde soort uitspraken blijf herhalen, als die eenmaal in mijn hoofd zijn gekropen.

Als wij vroeger ruzie maakten, zei mijn vader vroeger bijvoorbeeld: “Kinderen, zoals professor Barabas al zei, bemint elkander.” Dat is bij mij dus ook blijven hangen. [Voetnoot: ik heb eens een shirt laten maken met ‘Bemint elkander’ erop. Dat had ik die dag aangetrokken.]

Als er geklust werd en de rolmaat kwam tevoorschijn, dan was het altijd, echt altijd: “Meten is weten!”

Of, als we ’s morgens beneden kwamen: “Dat de abrikozen in de scheiding van je haar mogen groeien.”

Mijn zusje Lieke dacht dat dit een Chinees gezegde was, maar hij had het gewoon zelf verzonnen, of opgevangen van een poëtische collega. [Voetnoot: op de rouwkaart hebben we het aan mijn vader toegeschreven, in de citatenboekjes mag hij nu dus tussen de Chinese wijsgeren.]

Wat was het nou in zo’n uitspraak dat hij bleef hangen? Het absurdistische? De soepele kadans? De vruchtbare positieve wens?

Wat is de zin van het leven volgens jou?

Zal ik deze zomer bij je langskomen in Thailand?

Eén vraag die we hem wel hebben kunnen stellen is of hij nog wensen had. Drie weken geleden was dat, na het eerste gesprek met de oncoloog. “Heb je eigenlijk een bucket list, pap?” vroeg Lieke.

Hij zei toen alleen dat hij nog wel meer van de wereld had willen zien. En dat hij wist dat het niet meer kon, “vanwege de financiën” zei hij, maar we wisten allemaal dat er nog een andere reden was.

Hij voegde eraan toe dat hij zich er ook op verheugde weer een thuis te hebben. We hadden een appartement voor hem geregeld aan de Diamantlaan, voor als hij opgelapt zou zijn. Een appartement aan het water. “Dan gooi ik een hengeltje uit, door het raam,” zei hij.

Waar hij vervolgens aan toevoegde: “Maar ik hou helemaal niet van vissen. Zielig voor de dieren.” Wat niet wegnam dat hij ze met uitjes op een broodje heerlijk vond.

Maar goed, misschien wilde hij het dus al die tijd allebei tegelijk. De wereld zien, de wereld verbeteren, idealistisch leven, maar ook een eigen plekje hebben, pragmatisch leven. Imagine all the people maar óók Our House. [Voetnoot: deze 2 liedjes kwamen voorbij tijdens de plechtigheid.]

Het mooie is dat beide zijn gelukt. Jarenlang had papa dat eigen plekje met zijn gezin. En de bucket list ten spijt was het reizen er ook van gekomen. In de jaren ’80 speurde hij het Victoriameer in Tanzania af naar regenboogvisjes. Na de scheiding was hij een tijd in Australië. Nog niet heel lang geleden fotografeerde hij eeuwenoud schoeisel in Egypte. En de afgelopen 2,5 jaar woonde hij grotendeels in Thailand.

Ik denk dat we allemaal een beetje sceptisch waren toen papa daarheen ging. Wat dacht hij daar dan precies te vinden, wat wij hem hier niet konden bieden? Natuurlijk ging het niet om ons, maar in zo’n situatie denk je zulke dingen nu eenmaal.

Maar toen ik zag hoe opgewekt, en blakend van gezondheid, hij de eerste keer na driekwart jaar Thailand terugkwam wist ik dat het goed was. Ik zag iemand die na een leven zelfverkozen thuiszitten toch nog even vrij was.

Dat hij bijna al zijn spullen had weggedaan, ook een vorm van vrijheid, is nu heel praktisch. Er hoeft niets uitgezocht, niets verdeeld te worden, want hij had niets meer, nou ja, een koffer, een telefoon en een gigantische Dropbox-map met foto’s. En veel van zijn schulden waren afbetaald.

Heeft hij die vrijheid voluit kunnen voelen? Was het een opluchting? Was hij gelukkig?

De 2de keer kwam hij heel anders terug. Vermagerd en met een grauwe huid. Achter het glas van de bagageband-hal op Schiphol zag ik hem trillend, tergend traag de simkaart van zijn telefoon verwisselen, de Thaise voor de Nederlandse.

Iedereen die hem zag wist dat er iets niet goed was. Hij had pijn in zijn onderbuik en een teruglopende eetlust, tot hij niets meer door zijn keel kreeg.

In de hotelkamer waar hij een paar weken zou verblijven, vond mijn zusje Myrddin toen ze zijn spullen ophaalde een zakje pinda’s, een bifiworstje, stroopwafels, een Twix. Als hij iets wegkreeg dan waren het die dingen, zijn favoriete lekkernijen. Maar hij had er hoogstens een muizenhapje van kunnen nemen.

Hij werd 2 keer geopereerd aan zijn darmen, het liep toen al bijna verkeerd af, maar hij herstelde wonderwel. Maar toen hij na een maand ziekenhuis naar de herstelzorg in Leiderdorp mocht, begon hij toch weer achteruit te gaan. Eerst langzaam, toen snel, toen zelfs nog sneller.

Hij mopperde niet eens zo heel veel, vond ik, wat ik wel had verwacht van iemand die altijd mopperde dat zijn ouders – zeker naarmate ze oud en ziek werden – zoveel mopperden.

Hij rookte tot het laatst, tot het zelfs een beetje gevaarlijk was omdat hij door de morfine niet helemaal door had wat hij deed. Dronk koffie voor zover dat nog ging, een nog grotere verslaving.

Heb je spijt van die slechte gewoontes nu je weet hoe je eindigt?

Hoe was het om alweer bijna 15 jaar geleden eerst blaaskanker, daarna een hartinfarct, en toen ook nog diabetes te krijgen? Voelde je je verraden door je lichaam?

De laatste notitie die hij op zijn telefoon maakte was een reeks gestaag dalende gewichtsmetingen. Want meten is weten.

Mijn vader was moe. Hij had er genoeg van. En hij was altijd heel duidelijk geweest: niet te lang lijden, geen kasplantje, als het nergens meer op lijkt dan moet het maar afgelopen zijn.

Het duurde niet te lang. 2,5 dag maar vanaf het 2de gesprek met de oncoloog, waarbij hij in slaap viel, te moe voor de uitslagen van zijn onderzoeken. Wat maakte het ook uit dat hij waarschijnlijk in zijn buik en botten uitgezaaide blaaskanker had. [Voetnoot: uit de obductie zou nog blijken dat het niet in zijn botten zat, wel in zijn nieren en lymfeklieren. Same difference.]

En we waren er allemaal: zijn vier kinderen, en zijn zus, met af en toe wat aanhang en kleinkinderen. Alleen Theo was op afstand, maar die is er nu ook bij.

En er werden grapjes gemaakt, en er werd muziek van vroeger geluisterd, en er werden verhalen van vroeger verteld, zoals hij het had gewild denk ik, dus dat was mooi. We dronken samen zelfs alvast een blikje cola op zijn nagedachtenis.

En er was een verloren moment waarop ik dacht, o, nu gaat mijn interview dus niet door.

Op 3 oktober werd duidelijk dat hij ons binnen afzienbare tijd zou verlaten, maar met Leids Ontzet had hij weinig als iemand die in Hengelo, Overijssel geboren was, en overal en nergens woonde, en dus werd het 4 oktober, Dierendag, waarop hij overleed. Maar niet te vroeg want zoals hij zei als hij de katten ’s ochtends eten gaf, “eerst de dieren, dan de mensen”. De dieren kunnen namelijk niet voor zichzelf zorgen.

Toen mijn vader hierachter zaterdag lag opgebaard leek hij volgens mijn dochter Sun een beetje op een poes. Ze had gelijk, want door hoe de mensen hier hem hadden gedrapeerd zaten er wat rimpels langs zijn gezicht die wel wat deden denken aan snorharen, en hij had een nog smaller gezicht dan de laatste tijd, een spits kattenneusje. Alweer op weg naar een ander leven, of gewoon geëindigd als kat.

Voor de zekerheid had ik hem nog willen vragen hoe hij de dood zag, of hij nog ergens in geloofde of zo, maar ik zal genoegen moeten nemen met dat ik denk dat ik het antwoord wel weet.