De jongen van onder de rivieren

Een van mijn kompanen is geoefenend in een uiterst effectieve Aziatische vechtsport. Zo’n vechtsport waarbij je denkt: “Huh, waarom lig ik ineens op de grond?” Vrijdagnacht stond hij bij de pinautomaat op ons te wachten. Toen we aan kwamen lopen, gaf hij twee voorbijgangers een tip: “Als je goed wilt eten, moet je hier om […]

Een van mijn kompanen is geoefenend in een uiterst effectieve Aziatische vechtsport. Zo’n vechtsport waarbij je denkt: “Huh, waarom lig ik ineens op de grond?”

Vrijdagnacht stond hij bij de pinautomaat op ons te wachten. Toen we aan kwamen lopen, gaf hij twee voorbijgangers een tip: “Als je goed wilt eten, moet je hier om de hoek wezen. De lekkerste kebab van Utrecht!” En daar had hij gelijk in.

Een van de voorbijgangers bleef staan en zei: “Ik hou niet van kebab.” Hij had stekeltjeshaar en een Brabants accent. Zijn maat stond een beetje te draaien, hij wilde naar huis.

“Waarom niet?”, vroeg mijn kompaan, oprecht geïnteresseerd. Mijn andere kompaan riep: “Hé, jij komt van onder de rivieren!” Misschien had hij dat niet moeten doen.

“Heeft iemand anders wel eens opgemerkt dat je er uitziet alsof je kanker hebt?”, counterde de jongen van onder de rivieren. Dit was waar ik dacht: die gast heeft geen leuke avond gehad. Het kan ook zijn dat ik het hardop zei.

“Is het mijn haar?”, vroeg mijn kompaan. Hij wees naar zijn rode krullen.

“Nee”, zei de jongen van onder de rivieren, “het is je gezicht.” Hierop liep zijn maat weg. “Mijn moeder heeft kanker en je wéét het”, riep hij gedurende zijn aftocht.

“Kun je het geloven? Zijn hele familie heeft kanker”, zei de jongen.

Achteraf kun je stellen dat zijn maat de situatie goed inschatte: het ging van kwaad tot erger. Mijn vechtsportende kompaan tapte ongeduldig met zijn voet op de Steenweg. De jongen van onder de rivieren slingerde steeds lelijkere woorden de nacht in.

Op een gegeven moment richtte hij zich tot mij. Nu zijn mijn oren mijn handicap, dus mijn repliek beperkte zich tot: “Wat zei je?”

Namens alle Brabanders die soms niet worden verstaan, greep de jongen met stekeltjeshaar mij bij mijn kraag en riep hij: “Drie tegen één, het scheelt me niks!”

Ik wachtte op het moment dat de jongen van onder de rivieren zou denken: “Huh, waarom lig ik ineens op de grond?”, maar het moment kwam niet. Mijn kompaan had besloten dat we beter maar de lekkerste kebab van Utrecht konden gaan eten.

Hij had nog wel het laatste woord, de jongen van onder de rivieren. “Mietjes!”, riep hij, en hij riep het met een zachte g.