Outtakes, deel één

Ik dacht dat ‘Sneeuwdorp’ misschien wel eens een ecologische roman kon worden, maar daar kwam niets van terecht. Zo gebeurt het dus dat niet alles wat je schrijft uiteindelijk een plekje krijgt in je boek. Het volgende fragment bedacht ik begin 2003 en het komt er mooi niet in. * “Dat is een verschil als […]

Ik dacht dat ‘Sneeuwdorp’ misschien wel eens een ecologische roman kon worden, maar daar kwam niets van terecht. Zo gebeurt het dus dat niet alles wat je schrijft uiteindelijk een plekje krijgt in je boek. Het volgende fragment bedacht ik begin 2003 en het komt er mooi niet in.

*

“Dat is een verschil als je groter wordt, zoals ik dat nu aan het doen ben. Oud. Volwassen. Je vindt de dingen in de wereld niet meer zo erg, zoals het tropisch regenwoud.

De tropische regenwouden worden gekapt. Dikke Braziliaanse mannen met ruitjesblouses om hun lijf, en oorbeschermers en helmen op hun schedeldak, zagen bomen om die honderden jaren oud zijn. Ze plukken het Amazone-gebied kaal als volleerde poeliers. Het zijn houthakkers, maar ze hakken niet, ze kappen. De haardos van Zuid-Amerika valt met lange lokken tegelijk op de vloer van ‘s werelds grootste kapsalon.

Vroeger dacht ik: daar moet ik iets aan doen, dat de regenwouden worden gekapt door ongeschoren Brazilianen. Die regenwouden, die zijn zo belangrijk! Ze halen een stof uit de lucht en daar maken ze dan zuurstof van via fotosynthese! En wat voor die bomen een afvalstof is, daar leven wij dan weer van! Onvoorstelbaar! Later hoorde ik dat de meeste zuurstof eerder uit zeewier komt, maar het bleef een belangrijke zaak om die imposante woudreuzen in hun waarde te laten.

Als ik er aan denk en ik doe mijn ogen dicht, zie ik nog steeds zoÂ’n joekel van een boom voor me met een gat erin, waar een schoolbus doorheen kan rijden, waar je een cirkel omheen kunt maken als alle kinderen uit de schoolbus elkaar een handje geven. Als je geluk hebt. Zulke wonderen der natuur, die worden opgeofferd om er kastjes en raamkozijnen van te maken.

De zeehondjes, de walvissen, de pandaberen.

Pandaberen schijnen niet eens zo leuk te zijn. Ze zitten de hele dag op hun gat, op hun dooie gemakkie bamboespruiten te kauwen. De bamboe groeit nog harder dan dat de pandaÂ’s ze eten. DaÂ’s een gruwelijke martelstraf: iemand aan de grond vastbinden en er bamboe doorheen laten groeien.

Nu denk ik: wat kan ik doen? Het helpt toch niet als ik me vastbind aan gifwagons? Ik weet niet eens waar je die dingen vindt. Wat kan ik doen behalve lege batterijen bewaren en aan mijn moeder geven?

Dat is een verschil als je groter wordt, zoals ik. Dat je eindelijk ziet dat je best klein bent vergeleken met de wereld.

Ik ben zo klein en onbelangrijk dat ik niet eens meer denk dat ik er iets aan móet doen. Ik ben geen wereldburger, ik maak geen deel uit van welk systeem dan ook. Worden die regenwouden eigenlijk nog wel gekapt? En zo nee, komt dat dan doordat we er iets aan hebben gedaan of waren ze inmiddels leeg? Hoe is het gegaan met de biodiversiteit in die streken, die helemaal aan diggelen ging? Je ziet er nooit iets over op tv.

Waarom zou Greenpeace ons redden van de gemene bedrijven die naar olie boren in de zee? Greenpeace boort zelf ook naar olie, maar dan in de harten van de mensen. Een route naar de portemonnee, net zo goed als olie, waarvan je benzine kunt maken, die mensen in hun autoÂ’s plenzen om lekker te sjeezen.”