Outtakes, deel vijf

De afgelopen weken kreeg ik een laatste kans om ‘Sneeuwdorp’ exact zo te maken als ik het wilde. Ik draaide het uit bij de MultiCopy, nam het mee naar Utila en ben pagina voor pagina gaan kijken wat overbodig was en geschrapt kon worden. Inmiddels is mijn tweede boek ingeleverd en gaat het naar de […]

De afgelopen weken kreeg ik een laatste kans om ‘Sneeuwdorp’ exact zo te maken als ik het wilde. Ik draaide het uit bij de MultiCopy, nam het mee naar Utila en ben pagina voor pagina gaan kijken wat overbodig was en geschrapt kon worden.

Inmiddels is mijn tweede boek ingeleverd en gaat het naar de persklaarmaker, die met een onpartijdige blik nog eens op woordniveau naar m’n verhaal gaat kijken. Om dat te vieren nog één outtake, een fragment dat me ooit leuk leek, waar ik oneindig aan heb gesleuteld en wat desondanks niet goed genoeg werd.

Als alles gaat zoals ik hoop ligt Sneeuwdorp eind april in de boekhandels, met meer dan tweehonderd pagina’s en een omslagillustratie door Irene van der Plas, bekend als de ene bil van een dikke mevrouw.

*

“Veerle duwt me naar achter, kijkt me aan en zegt: ‘Ben ik leuker dan Mia?Â’

Ik probeer overtuigend te knikken. Ja, zeg ik. Stukken leuker.

Veerle kijkt me nog een keer aan met haar natte ogen. Ze maakt haar mond smal en zegt: ‘Lief dat je het zegt, maar ik wil horen wat jij ví­ndt. Niet wat jij denkt dat ik wil horen.Â’

Ik twijfel.

‘Echt,’ zegt ze. ‘Ik kan alles hebben, ik sta hier toch mooi in de sneeuw en mijn ex wil me niet, en mijn nieuwe vriendje wil me niet, en ik red het helemaal zelf. Ik heb een boel meegemaakt, ik ben niet bang voor je woorden.’

Ik twijfel.

‘Kom op,’ zegt ze dringend. ‘Voor de dag ermee. Ben ik leuker dan Mia?’

Ik vraag hoe ze dat precies bedoelt. Leuker, op welke manier? Misschien moet ze categorieën noemen.

Ze kijkt eigenwijs en zegt: ‘Persoonlijkheid.’

Nu moet ik wel. Ik stop met nadenken en zeg wat in me opkomt. Daar ga ik: ik ken Mia zo lang en zo goed. Het was nooit moeilijk om met haar om te gaan, allebei vonden we alles meestal wel goed. Ze was soms onduidelijk, maar ik hou van haar. We hebben iets bijzonders samen, ook al denkt iedereen dat het voorbij is. Jij, Veerle, jij bent vriendelijk, bereid tot luisteren naar wat ik te zeggen heb. Enthousiast en geïnteresseerd. Je kunt met jou lachen. Je bent een jonge zelfstandige vrouw, veel meisjes streven daarnaar, lijkt me. En je bent het leukst wanneer je niet doet alsof je afhankelijk bent van Boris, of van je vorige vriendje.

Mia en Veerle klinken als personages uit twee compleet verschillende boeken. Ik vergelijk meisjes die niet gemaakt zijn om naast elkaar te zetten. Toch vraagt Veerle door. ‘Uitstraling,’ zegt ze.

Ik heb wel eens gefantaseerd dat Mia in de wilde natuur is opgegroeid. Zoals Tarzan en Mowgli van Jungle Book. Dat de honden haar hadden opgevoed en dat ze daardoor extra scherpe zintuigen had. Dat ze in harmonie leefde met de natuur; soms voelde het alsof Mia en ik met elkaar konden praten op een ander niveau, iets diepers, iets dierlijkers, alsof we elkaar al begrepen voordat er iets was gezegd. Jij, Veerle, bent gewoon lief. Spontaan. Weet ik veel. Veerle kijkt me aan, ze onderdrukt een lach. Ze vindt Mia maar een moeilijke, denk ik. Veerle heeft niet veel met moeilijk.

Ze zegt: ‘Intelligentie.’

Mia was heel slim, denk ik, maar het kwam er nooit echt uit. Ze keek altijd alsof ze alles al wist, maar niet arrogant, gewoon alwetend. Ze zei nooit iets waaruit bleek dat ze zoÂ’n megabrein was, dat was het vreemde. Toch hoefde ze op school nooit echt moeite te doen. Mia hoefde nooit meer iets te leren, je hoefde haar nooit iets te vertellen, ze begreep het toch al. Dan knikte ze, lachte ze, en wist ik hoe het zat. Jij, Veerle, bent een slim meisje. Je bent onafhankelijk, een sterke vrouw als je je niet gek laat maken. Weet je, het wordt tijd dat je eerlijk bent tegen Boris. De waarheid spreken voelt lekker, weet je.

‘Gezicht,’ lacht Veerle.

Mia was niet echt mooi, denk ik. Ik was gewend aan haar uiterlijk; op een gegeven moment ga je iemand vanzelf mooi vinden. Die natuurlijkheid, dat pure, dat gaf haar iets bijzonders. Op een dag zei ik tegen Mia dat ze een ‘bloem in de duisternis’ was. Het was in het donker op haar kamer, het werd avond en we deden geen lamp aan. Ik vond het bijzonder om verliefd te zijn op de silhouette van een meisje. Veerle, jij bent een mooi meisje. Je hebt fraaie vlechten en een fijn snoetje, het is alsof iemand je zorgvuldig heeft geboetseerd, met veel talent en geduld. Je kunt lang naar jou kijken. Dat heb ik ook gedaan toen je sliep en ik naast je lag.

Veerle glimt even, maar haar uitdrukking betrekt alweer. ‘Vind je me dik?’ vraagt ze.

Dik? Ik haal mijn schouders op. Zo heb ik nog niet naar je gekeken. Misschien ben je dikker dan fotomodellen, maar ik weet zeker dat er miljoenen jongens zijn van mijn leeftijd die zo een kusje op je buik zouden willen geven. Ik ken er minstens tien.

‘Vergelijk dat eens? Ben ik seksueel aantrekkelijker dan Mia?’

Je hebt grotere borsten. En mooiere rondingen, je ziet eruit als een vruchtbare vrouw, denk ik. Je bent klein, net als Mia, maar Mia is heel slank. Fragiel, kwetsbaar daardoor. Jij bent meer vrouw. Ik weet het ook niet precies.

‘Dus je vindt Mia bijzonder en mij gewoon een lekker ding?’

Dat zei ik niet. Ik licht toe: Mia is zo belangrijk, dat kan ik niet ontkennen, maar het staat los van deze situatie. En ik denk: ja, zo kun je het omschrijven, maar daar heeft niemand iets aan.”