Waarom het NRC-artikel over de Nederlandse gamesector niet deugt

Afgelopen vrijdag, 5 februari 2016, stond in nrc.next en NRC Handelsblad, en op diverse NRC-websites, een artikel over de Nederlandse gamesector: Afgestudeerd? Dan is het game over. Geschreven door een NRC-journalist, Reinier Kist, en een freelancer, Rogier Kahlmann. Iemand wiens reputatie op z’n zachtst gezegd aan hem voorafgaat. Ik had al gehoord dat Kahlmann met een dergelijk stuk bezig was, maar hoopte dat zijn obsessies onder NRC-begeleiding in het juiste perspectief zouden worden geplaatst. Bijvoorbeeld door het in de opinierubriek te zetten.

Helaas bleek het de voorpagina van beide kranten, een zogenaamd objectief nieuwsverhaal, dat nogal bleek te rammelen. En dus trok ik van leer op Facebook, in de groep Dutch Games Industry, waar Kahlmann naam maakte. Ik gebruikte woorden als “gênant”, “teleurstellend” en “onhandig”, vooral gericht op de krant. Het had namelijk nooit in deze vorm geplaatst mogen worden. Daarop volgde een lange discussie; een kortere ontstond onder een kopie van het bericht op mijn eigen profiel.

Omdat ik niet van alle geïnteresseerden verwacht de discussies in hun geheel te gaan lezen, post ik bij dezen een samenvatting van en toelichting op wat ik (en enkele anderen) gezegd heb. Hopelijk maakt het mijn perspectief op en verhouding tot het artikel volledig duidelijk.

Cijfers en context

Misschien is het goed om hiermee te beginnen: mijn kritiek gaat niet (of nauwelijks) over de correctheid van de genoemde feiten en cijfers. Die komen dan ook grotendeels uit de Games Monitor 2015, een rapport van de sector zelf.

Het is geen geheim dat de Nederlandse ‘industrie’ (van onder meer bedrijven, onderwijsinstellingen, onderzoeksinstituten en belangenverenigingen) zijn best heeft gedaan om zich te ontwikkelen en profileren, en dat de resultaten de laatste tijd nogal tegenvielen. 2015 was een opvallend slecht jaar, waarin bijna alles flopte, zelfs games die vooraf veel aandacht hadden gekregen. De teleurstelling was het afgelopen jaar bijna tastbaar.

Het is volledig terecht dat er wordt geschreven over die tegenvallende resultaten. Wat echter ontbreekt in het artikel is de context waartegen dit zich afspeelt. Dat zit hem in de aard van de gehele creatieve industrie: die is hitgedreven, en hitgarantie bestaat niet.

Maar het zit hem nog meer in de ontwikkelingen rond games wereldwijd: de markt is veranderd op manieren die tien jaar geleden niet te voorspellen waren. Toen waren online distributie en alternatieve betaalmodellen grote beloftes. Er was een sfeer van kansen en mogelijkheden, en iedereen ging games maken. Dat is meteen één oorzaak van de huidige oververzadiging. Waren platformen als Xbox Live Arcade, de iOS App Store en Steam toen nog deels onontgonnen, nu stromen ze over. Daar hebben alle gamemakers mee te maken, niet alleen in Nederland.

Dit alles maakt de Nederlandse resultaten niet beter, maar het verklaart ze wel voor een groot deel. En in het artikel lees je er geen woord over.

60 vacatures

Eén cijfer dat aantoonbaar niet klopt zijn de “60 vacatures” waar het artikel mee schermt, mee spot bijna. Op de NRC-sites kan ik de zinsnede waarover ik struikelde niet meer vinden, maar op Blendle nog wel: “Er zijn nu 66 game-opleidingen in Nederland, waar jaarlijks 1.600 mensen afstuderen, terwijl er slechts 60 vacatures zijn.”

Reinier Kist legt op Twitter en Facebook uit dat eigenlijk de, ik parafraseer, gemiddelde absolute vermeerdering van het aantal arbeidsposities per jaar wordt bedoeld. Maar dat staat er niet. Een vacature is een “openstaande functie”, zegt het woordenboek, en daarvan zijn er na snelle telling van anderen in de Facebook-discussie op dit moment alleen al meer dan 60, laat staan over het afgelopen jaar. (Overigens bereikt Kist zijn getal door 300 door 5 te delen, terwijl het om 4 jaar gaat. Ook dat klopt dus niet.)

De suggestie is, heel choquerend-sexy, dat van 1600 afstudeerders maar 60 kans hebben op een baan, en er dus 1540 gefrustreerd achterblijven. Maar het rapport meldt dat de outflow richting arbeidsmarkt ‘slechts’ 733 is, minder dan de helft, want een significant deel doet een vervolgstudie. Die 733 kunnen zich niet alleen richten op veel meer dan 60 vacatures, ze vinden ook werk in andere, gerelateerde sectoren (en werken misschien wel part-time of in de avonduren aan games, ik ken genoeg voorbeelden). Daarnaast gaat een deel naar het buitenland, Nederlandse gamemakers zitten letterlijk overal.

We hebben het over een periode waarin weliswaar 110 bedrijven zijn gestopt, maar ook bijna 250 zijn gestart. Mensen zijn van carrière geswitcht, alsnog naar het buitenland gegaan. Ook die fluctuaties hebben voor een significant hoger aantal ‘vacatures’ gezorgd. Wat niet wegneemt dat er gefrustreerde studenten zijn! En dat Kahlmann die weet te vinden… (Waarover straks meer.)

Het blijven veel afstuderende gamemakers voor een kleine sector, natuurlijk. Maar dit is een veel breder (inter?)nationaal probleem, dat voor heel veel studies geldt, terwijl het artikel dit afschildert als iets unieks voor games. En o ja: er is dus sprake van een kleine banengroei (van 2,6 procent) in een periode waarin het aantal banen in Nederland daalde (met 0,4 procent).

Hoe dan ook: “60 vacatures”, zoals in het artikel staat, is feitelijk onjuist. Gelukkig belooft Reinier Kist op Facebook: “Als er feitelijke onjuistheden in het artikel staan – en dan bedoel ik niet een verkeerd gespelde naam ofzo – worden die vanzelfsprekend gerectificeerd.”

Games Monitor

Om het verhaal nog wat ingewikkelder te maken: het artikel put voornamelijk uit de eerder genoemde Games Monitor, waar het tegelijk kritiek op heeft. (Zo zou de gebruikte definitie voor gamebedrijven te ruim zijn. Maar reclamebureau Mediamonks valt er bijvoorbeeld juist buiten, terwijl de game-afdeling daar de afgelopen tijd met tientallen banen groeide.) De hamvraag is of je wel kritiek kunt hebben op een industrie, als je je baseert op cijfers waarop je kritiek hebt.

Er is ook nog discussie over welke versie van de Games Monitor gebruikt is. De voorlopige cijfers van vier maanden geleden, of toch het volledige rapport dat vrijdag later op de dag live ging? Eline Muijres van Dutch Game Garden zegt: het volledige rapport, dat de auteurs ter inzage alvast kregen, waarmee ze een embargo hebben geschonden. Nee, alleen de voorlopige cijfers, zegt Kist. Maar daarmee zou het artikel oud nieuws brengen, waarover onder andere NOS op 3 begin oktober al een stuk evenwichtiger verslag uitbracht. Waarom nu dan alsnog een publicatie?

Moedwillig opblazen

Naast de tegenvallende cijfers is dé aanleiding de ‘ontdekking’ dat de mensen die aan de wieg stonden van (het organiseren van) de gamesector de financiële verwachtingen een jaar of tien geleden kwaadwillend en opportunistisch opbliezen. Citaten van Seth van der Meer (destijds branchevereniging evenementenbureau NLGD) en Horst Streck (nu branchevereniging DGA) moeten dit hard maken. Probleem is alleen: beiden hebben bezwaar tegen de framing van hun uitspraken.

Horst Streck typte in een reactie: “Het is […] zo geschreven dat het lijkt alsof ik input gegeven zou hebben die dit verhaal [ondersteunt], dat is natuurlijk niet waar. Wel heb ik Reinier gesproken en uitgelegd dat er in 2008, 2009 (rond die periode) terecht een positieve stemming was.” Dat is weer de context van de wereldwijde gamesmarkt. (Streck mocht zichzelf vandaag toelichten in een langer NRC-interview.)

En Seth van der Meer typte: “Ik heb niet zo’n moeite met [het] artikel, maar wel met de kop en de suggestie dat een groepje mensen bewust de boel heeft voorgelogen om er zelf rijker van te worden.”

Al met al onstaat een heel ander beeld: er is een goedbedoelde poging gedaan om de sector in kaart te brengen, het is de vraag of die poging er zo ontzettend naast zat, en later is voor betere cijfers gezorgd. Bovendien: het vooruitzicht op groei was reëel, en is bijvoorbeeld in Finland wel waargemaakt, terwijl de startsituatie daar behoorlijk leek op de Nederlandse. Om er iets anders in te lezen, moet je volgens mij beginnen met het idee van onzuivere intenties.

De co-auteur

Dat brengt ons bij Rogier Kahlmann. Iemand die ik maar al te goed ken. Op mijn site Bashers.nl gaf ik hem jaren geleden een podium als columnist, en later liet ik hem gamerecensies schrijven in nrc.next. Het is lastig om er vanuit de huidige situatie ongefilterd op terug te kijken, maar volgens mij zorgde hij toen voor een interessante stem. Zeker in zijn duidelijk gekaderde rol als criticus-satiricus.

Wat daarna precies gebeurde is lastig te zeggen. Kahlmann bleef schrijven, maar werkte ook voor Grendel Games in Leeuwarden en probeerde subsidie te krijgen voor een eigen game. In de genoemde Facebook-groep, en daarop gelinkte blogposts, begon zich een duidelijk patroon af te tekenen, van een selectieve, suggestieve discussiemethode vol ad-hominem-aanvallen. Wie nog met hem in discussie wilde gaan, kreeg ervan langs. Bij goedbedoelde pogingen hem iets van bovengenoemde ‘nuances’ over te brengen, bleek hij simpelweg niet te luisteren, of erger. De laatste keer dat ik zelf een poging waagde, las ik een in vertrouwen gedeelde anekdote terug op Facebook. En nog uit context getrokken ook, waardoor (achteraf niet verrassend) iets positiefs ineens negatief was geworden.

Gaandeweg ontstond het beeld van iemand die zijn persoonlijke vete met de gamesector als journalistiek probeert te verpakken. Die doorgaans begint met een wrange stelling, daar selectief bewijs voor verzamelt (ook middels suggestieve Facebook-oproepen), dat lekker handenwapperend opschrijft, en zo een groepje gefrustreerde medestanders verzamelt. Een typische internettrol eigenlijk, zo’n type met wie je nu eenmaal moet leren leven op sociale media.

Die (gedoogbare) situatie veranderde toen hij de voorpagina van een kwaliteitskrant bereikte. Voor buitenstaanders is het wellicht niet direct duidelijk, maar veel van Kahlmanns trekjes komen terug in het NRC-artikel. Hij begon met het idee van kwaadwillend sjoemelen en cherrypickte daar bewijs bij. Op Twitter is hij hier eerlijk over: “We schrijven wat er gebeurde, wanneer het gebeurde. En het was verkeerd ongeacht perspectief.” Ongeacht perspectief?!

De student in de kaasfabriek

Eén typisch ‘kahlmannetje’ is de student in de kaasfabriek waarmee het artikel opent. De suggestie: er is zo weinig werk in games dat al die honderden arme studenten nu zijn aangewezen op fabriekswerk. Maar Remco de Rooij van Triangle Studios, ook in Leeuwarden, typte in een reactie: “Ik kan me nog herinneren dat ik [die jongen] naar huis heb gestuurd tijdens z’n stage. Hij vond dat hij wel thuis kon blijven om lekker te gamen terwijl z’n groepsgenoten aan het werk waren om hun project af te maken.” Dus ja, er zijn gefrustreerde studenten. En dat zijn niet altijd de hardst werkende…

De student in kwestie vindt zelf overigens ook dat hij niet goed is geciteerd. Hij typte op Facebook: “Rectificatie artikel NRC handelsblad: Ik had het er [met] Rogier over dat als je als artist niet extreem goed bent, je minder kansen hebt door de concurrentie die leeft in deze industrie. En [dat] bepaalde (niet per se alle) scholen studenten daar niet genoeg bewust van maken. Er moet meer nadruk komen op kwaliteit van de student zijn werk, [in plaats van] alleen [te] focussen op de kwaliteit van mindset.” Het is een nuance over wat hij scholen precies verwijt, maar toch.

Mijn eigen onzuiverheid

Tot slot moet ik mijn eigen onzuiverheid verantwoorden. Ik heb zelf jaren voor NRC geschreven en mijn best gedaan om serieuze, genuanceerde mainstreamjournalistiek te maken over een medium waarover dat in Nederland maar nauwelijks bestaat, samen met David Nieborg, Arjan Terpstra en anderen (waaronder dus Kahlmann zelf). Waarom ik ermee ben gestopt is een lang verhaal vol terzijdes, dat ik eigenlijk ook nog eens moet opschrijven. Maar die frustratie zit hier dus wel achter: na alle inzet om iets te veranderen is zo’n artikel gewoon zonde van de moeite. En het steekt enorm dat wij niet op z’n minst gevraagd zijn om mee te lezen.

Dan is er mijn werk voor branchevereniging DGA (die van Horst Streck). Kist omschrijft mijn werk daar als “PR”, maar dat is wel erg zout. Op de DGA-website heb ik grote vrijheid om te schrijven over de onderwerpen die mij persoonlijk interesseren. Ik zou er nooit iets publiceren waar ik zelf niet achter sta, of wat niet klopt. Ik ben fiercely independent. Ik doe al jaren ander werk naast het journalistieke, en ben altijd voorzichtig geweest met mogelijke belangenverstrengeling. Zo schrijf ik niet over bedrijven waarvoor ik werk. En bij twijfel overleg ik altijd met de redactie.

Kahlmann heeft me hierover eerder aan de tand gevoeld en is er toen niet in geslaagd aan te tonen dat vermeende belangenverstrengeling ooit tot incidenten heeft geleid. (Waarbij hij opvallend veel met zijn handen wapperde.) Dit heb ik hem ook nu weer uitgelegd op Facebook, waarop hij een voor hem typische tactiek toepaste, door te zeggen: oké, goed, maar Dutch Game Garden en vakblad Control dan? Terwijl ik hem eerder ook al zei dat ik nooit voor DGG heb gewerkt en voor Control het type columns schreef dat tot teruggetrokken advertenties leidde en, ook heel mooi, een in januari 2010 gepubliceerde reportage over de toen dus al hoorbare kritiek op het aantal game-opleidingen (en de kwaliteit daarvan).

Wat nu?

Zoals gezegd: dit artikel had nooit in deze vorm mogen verschijnen. Ik hoop dat NRC de hand in eigen boezem steekt en hierop acteert; het interview met Horst Streck vandaag is een goede eerste aanzet. Ik hoop dat het niet symptomatisch is dat zo’n rammelend verhaal, dat wel smeuïge voorpagina’s oplevert, toch in de krant komt. En boven alles hoop ik dat NRC games nog eens de plek en behandeling geeft die dit veelzijdige, dynamische medium verdient.