Slappe lach om spel

Het was bij Lukas thuis. Een meisje en een jongen zaten op stoelen. Ik zat ernaast, op de grond, en hield mijn vingers op twee toetsen bovenaan het numerieke gedeelte van het toetsenbord, dat rustte op de leuning tussen de twee stoelen in. Het meisje en de jongen bewaakten ieder ook twee toetsen.

Het beeld werd op de muur geprojecteerd. Drie gekleurde punten verschenen op de zwarte achtergrond. Het spel begon: de punten werden gestaag voortploeterende gekleurde lijnen. Vergelijkbaar met ‘Snake’, behalve dat de lijn geleidelijk kromde bij het indrukken van één van beide toetsen. Het raken van een andere lijn of de zijkant van het scherm was fataal. Gebeurde dit, dan lag je uit het spel en kregen de overgebleven spelers ieder een punt. Zodra er nog maar één iemand overbleef begon de actie opnieuw, een stuk of twintig potjes lang. Degene die daarna de meeste punten had, die won.

In de lijn die wij achterlieten ontstonden af en toe ook gaatjes, waar je met enige oefening zo doorheen kon duiken. Soms ging dit goed, maar meestal niet. “Ik crashte in je tunnel”, werd er dan gezegd. Soms werd je nieuwe punt ‘gespawnd’ vlak naast een andere speler en was je al af voordat je goed en wel begonnen was. “Ik werd geboren in je bibs,” werd er dan gezegd.

Nog twee spelers hadden zich aangemeld. We zaten nu met z’n vijven achter één toetsenbord. “Nog één potje dan”, werd er gezegd. Er werd gelachen, gejoeld, gescholden.

Ineens vond ik het vreselijk grappig, zo’n onbenullige game die door eenvoudige interactie tussen vijf spelers toch zo idioot leuk wordt. Vijf mensen, één toetsenbord, ha. Ik schoot in de lach. Het lukte nog een tijdje om ‘Zatacka’ te spelen, maar ik moest harder lachen. Mijn lach werd een slappe lach. Ik had mezelf niet langer in de hand en het werkte aanstekelijk. Het potje was afgelopen en ik liet mezelf op de grond vallen om nog slapper te kunnen lachen. Ik kreeg er pijn van in mijn buik. Dat was me wat.